De relatie tussen pornografisch gebruik en kindermisbruik (1997)

Wheeler, David Lanson.

(1997): 3691-3691.

Het doel van deze studie was om de relatie tussen het gebruik van pornografie en het molesteren van kinderen bij mannen te onderzoeken. Een voorbeeld van 150-kindermisbruikers die betrokken waren bij behandelingsprogramma's en 122 niet-molesterende mannen uit zuidelijke staten meldden zich vrijwillig aan om deel te nemen aan het onderzoek. Deze groepen werden vergeleken op hun antwoorden op een instrument dat was ontworpen voor deze studie, de Pornography Usage Questionnaire. Dit instrument meet verschillende aspecten van pornografisch gebruik, waaronder verschillende blootstellingsmaanden en verschillende soorten pornografie. Statistisch significante verschillen tussen de groepen werden op bijna elke schaal gedemonstreerd, waarbij de kinderverkrachters hoger scoorden dan de niet-daders.

Delen van de Sex Fantasy-vragenlijst werden ook afgenomen bij de kindermisbruikers om de relatie tussen seksuele fantasieën van kinderen en blootstelling aan pornografie te bepalen. Ongeveer 93 procent van de kindermisbruikers gaf aan dat ze fantasieën hadden over het plegen van seksuele misdrijven tegen kinderen. De fantasieën hadden meestal betrekking op een vrouwelijk slachtoffer. Fantasieën van incest met iemands dochter hielden verband met het gebruik van seksueel materiaal waarbij fysiek geweld werd gebruikt om seks te verkrijgen. Een kleine subgroep van de proefpersonen meldde dat ze fantasieën hadden over seks met hun zoons. Deze proefpersonen gebruikten vaker kinderpornografie.

De kindermisbruikers hadden veel meer kans om op volwassen leeftijd meer pornografie te gebruiken en het meest voorkomende type materiaal was "soft-core" materiaal, waarbij naaktheid of instemmende seksuele activiteiten tussen volwassenen betrokken waren. Sommige kindermisbruikers rapporteerden een louterend effect van het kijken naar pornografie, maar deze perceptie werd niet ondersteund door andere resultaten van dit onderzoek, aangezien meer dan een derde van de kindermisbruikers aangaf pornografisch materiaal te gebruiken kort voordat ze een zedendelict pleegden. Kindermisbruikers hadden ook de neiging om de perceptie van een negatief effect van pornografisch materiaal op hun leven te melden. Meer dan de helft van de proefpersonen gaf aan dat ze door het kijken naar pornografie werden beïnvloed om een ​​illegale seksuele handeling te plegen, hoewel ze de neiging hadden te melden dat dit zelden was gebeurd.