(REMISSION) P300 verandering en cognitieve gedragstherapie bij personen met een internetverslaving: een 3 maand follow-up studie (2011)

Jaar : 2011 |  Volume : 6 |  Uitgifte : 26 |  Pagina : 2037-2041

Ling Ge1, Xiuchun Ge2, Yong Xu3, Kerang Zhang3, Jing Zhao4, Xin Kong4 1 Afdeling Medische Psychologie, Shanxi Medical College voor Permanente Vorming, Taiyuan 030012, provincie Shanxi, China
2 Het cardiovasculaire ziekenhuis van Shanxi, Taiyuan 030024, de provincie Shanxi, China
3 Afdeling psychiatrie, eerste ziekenhuis van Shanxi Medical University, Taiyuan 030001, provincie Shanxi, China
4 College of Humanities and Social Science, Shanxi Medical University, Taiyuan 030001, provincie Shanxi, China
 

LINK NAAR ABSTACT

De resultaten van het huidige onderzoek van ERP's bij personen die lijden aan IAD waren in overeenstemming met de bevindingen van eerdere onderzoeken naar andere verslavingen [17-20]. We vonden met name verminderde P300-amplitude en langere P300-latentie bij personen die verslavend gedrag vertoonden in vergelijking met gezonde controles. Deze resultaten ondersteunen de hypothese dat vergelijkbare pathologische mechanismen betrokken zijn bij verschillende verslavingsgedragingen.

 

VANUIT DE CONCLUSIE

De resultaten van het huidige onderzoek van ERP's bij personen die lijden aan IAD waren in overeenstemming met de bevindingen van eerdere onderzoeken naar andere verslavingen [17-20]. We vonden met name verminderde P300-amplitude en langere P300-latentie bij personen die verslavend gedrag vertoonden in vergelijking met gezonde controles. Deze resultaten ondersteunen de hypothese dat vergelijkbare pathologische mechanismen betrokken zijn bij verschillende verslavingsgedragingen.

Verschillende eerdere onderzoeken hebben zich gericht op de associatie tussen IAD en de P300, waarbij verminderde P300-amplituden [11, 20] worden gemeld. In tegenstelling hiermee hebben we in de huidige studie geen significante P300-amplitudevermindering waargenomen. We vonden echter dat langdurige P300-latentie geassocieerd was met IAD, in overeenstemming met één eerdere studie [20]. Hoewel er geen duidelijke conclusies kunnen worden getrokken met betrekking tot de P300-amplitudediscrepantie, hebben de steekproefgrootte en de statistische kracht mogelijk een grote rol gespeeld. De huidige studie onderzocht een relatief grote steekproefomvang (n = 38), systematische rekrutering en strikte uitsluitingscriteria voor het diagnosticeren van IAD. De huidige bevindingen kunnen dus statistisch betrouwbaarder zijn dan die van eerdere onderzoeken, maar moeten nog steeds met de nodige voorzichtigheid worden geïnterpreteerd. Aan de andere kant heeft de leeftijd van de deelnemers mogelijk ook de resultaten beïnvloed. Alle individuen in onze steekproef waren mannen van middelbare leeftijd (gemiddelde leeftijd van IAD-deelnemers: 32.5 ± 3.2 jaar; gemiddelde leeftijd van controles: 31.3 ± 10.5 jaar), terwijl een jongere steekproefpopulatie werd onderzocht in de vorige studie door Yu c.s. [11] (gemiddelde leeftijd van IAD-patiënten: 22.0 ± 0.9 jaren; gemiddelde leeftijd van de controles: 22.0 ± 0.7 jaren). Het is mogelijk dat aandachtsverschaffing van cognitieve processen van groter belang is bij de ontwikkeling van IAD bij ouderen vergeleken met jongere mensen.

Een andere belangrijke bevinding van de huidige studie was dat de aanvankelijk verlengde P300-latentie bij mensen met IAD significant afnam na CBT. Gezien de schaarste aan onderzoeken naar IAD, inclusief behandelings- en follow-upmaatregelen, moet de associatie tussen P300-latentie en IAD-behandeling in onze steekproef voorzichtig worden geïnterpreteerd. Verder onderzoek zou moeten worden uitgevoerd om deze bevinding te repliceren, door grotere monstergroottes en andere behandelingsvormen te gebruiken. P300-latentie wordt beschouwd als een maatstaf voor aandachtentoewijzing [21], en de verlenging van deze ERP-component is besproken als een index van neurodegeneratieve processen die van invloed zijn op de callosalgrootte en de efficiëntie van interhemispherische transmissie [22-23]. De huidige bevindingen suggereren dat mensen met IAD problemen kunnen hebben met de snelheid van perceptie en cognitieve verwerking van auditieve stimuli. Vanwege de beperkte kennis over cognitieve functies in IAD, is het momenteel moeilijk om de mogelijke mechanismen te identificeren die ten grondslag liggen aan het effect van P300-latentie.

Eerdere studies hebben gerapporteerd dat de P3 een familie van verwante maar dissocieerbare componenten vertegenwoordigt, waaronder de "Noviteit" P3a en de "Doel" P3b [24-25]. De P3a vertegenwoordigt een automatische oriëntatiereactie op nieuwe of anderszins opvallende stimuli [24, 26]. De P3b wordt gewoonlijk geassocieerd met vrijwillige aandacht en het bijwerken van het werkgeheugen [27]. In de huidige studie werden correlaties gevonden niet alleen tussen de P3a en P3b latentie en IAD, maar ook met het effect van CGT. Er zijn daarentegen geen associaties gevonden met de componenten N1 en P2. Hoewel de N2-component niet was gecorreleerd met de effecten van CGT, was deze geassocieerd met IAD. Alles bij elkaar gaven deze bevindingen aan dat tekorten in de cognitieve functie geassocieerd met IAD niet gerelateerd zijn aan selectie en aandacht voor nieuwe stimuli (N1 en P2). Eerder lijkt IAD reacties te omvatten op nieuwe stimuli (P3a), werkgeheugen (P3b) en bewuste herkenning (N2). Bovendien zou een deel van de cognitieve functie kunnen verbeteren door kortdurende psychologische interventie. Deze voorlopige bevindingen zijn op dit moment duidelijk speculatief en vereisen verdere bevestiging in toekomstige studies.

Samengevat bleek een verlengde P300-latentie geassocieerd te zijn met IAD. Deze verlengde latentie van P300 nam af tot normale niveaus na een CTT-programma van drie maanden. Deze bevindingen wijzen erop dat tekorten in de cognitieve functie mogelijk betrokken zijn bij IAD, en dat deze kunnen worden verbeterd door klinisch psychologische behandeling. Verdere studies die deze associatie onderzoeken, zijn nodig om deze bevinding te repliceren in verschillende leeftijdsmonsters en met een grotere steekproefomvang.